Deze richtlijn richt zich op wat volgens de huidige maatstaven de beste zorg is voor vrouwen met een tubaire Extra Uteriene Graviditeit (EUG) of Zwangerschap met Onbekende Locatie (ZOL).
In de richtlijn komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Deze richtlijn is bestemd voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor vrouwen met een tubaire EUG of ZOL.
Bij een normale zwangerschap nestelt de bevruchte eicel zich in de baarmoeder.
De medische term voor een buitenbaarmoederlijke zwangerschap is extra-uteriene graviditeit (EUG). Bij een EUG nestelt de bevruchte eicel zich meestal in de eileiders (tubaire EUG), maar kan ook in de eierstokken, baarmoederhals of buikholte zitten.
Een patiënt met een EUG kan last hebben van buikpijn en/of bloedverlies bij een positieve zwangerschapstest.
Soms zijn er bij echoscopisch onderzoek geen aanwijzingen voor een normale zwangerschap of een miskraam en onduidelijk of er een EUG is. Dan spreekt men van een zwangerschap van onbekende lokalisatie (ZOL).
In ongeveer 1-2 procent van alle jonge zwangerschappen kan een blastocyste buiten de baarmoederholte implanteren (Kirk, 2002). In 98% van de extra-uteriene graviditeiten (EUG) is dat in de tuba uterina maar ook op andere plaatsen kan implantatie voorkomen, zoals cornuaal/interstitieel, in een uteruslitteken, cervicaal en intra-abdominaal (Bouyer, 2002; Jurkovic, 2007).
Hoewel het niet vaak voorkomt is een EUG één van de belangrijkste aan zwangerschap gerelateerde doodsoorzaken (Schutte, 2010). In Groot-Brittannië zijn in de periode 2006 - 2008 zes vrouwen overleden direct ten gevolge van een EUG, dat is 16,9 op 100.000 EUG en 0,2 op 100.000 zwangerschappen (Saving Mothers’ Lives 2011).
Deze richtlijn beslaat de domeinen diagnostiek en behandeling van patiënten met een ZOL en EUG. Aangezien het in de meerderheid van de gevallen een tubaire EUG betreft, is besloten deze richtlijn te beperken tot de tubaire EUG. Indien er sprake is van een niet-tubaire EUG verwijst de werkgroep naar de RCOG-richtlijn (RCOG Green-top Guideline No 21) of het consulteren van een expertisecentrum of academisch centrum over het te volgen beleid
Diagnostiek omvat een serum hCG-bepaling en een echoscopie. Niet-invasieve behandeling omvat methotrexaat en expectatief beleid. Chirurgische behandeling omvat laparoscopische tubotomie of tubectomie. Chirurgische interventie per laparoscopie heeft de voorkeur, echter behandeling per laparotomie kan in een enkel geval noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld bij een hemodynamisch instabiele patiënt of in het geval dat conversie nodig is bij een niet te stoppen peroperatieve bloeding). Omdat laparotomische interventie meestal niet noodzakelijk is, is deze in deze richtlijn niet verder onderzocht of met wetenschappelijke literatuur onderbouwd.
Tijdens het prioriteren van de uitgangsvragen is overwogen of endometriumonderzoek door (micro)curettage moet plaatsvinden tijdens de diagnostiek van een ZOL. Omdat in Nederland, meer dan in de Angelsaksische landen, een afwachtend beleid de voorkeur heeft bij een ZOL is bij gebrek aan klinische relevantie deze vraag vervallen.
De diagnose tubaire EUG en uitkomst uneventful clinical course (kans op een ongecompliceerd beloop) zijn de belangrijkste uitkomstmaten voor diagnostische en prognostische vragen. Ten aanzien van interventievragen is behandelsucces (verdwijnen van de EUG) de belangrijkste uitkomstmaat. Daarnaast zijn herhaling van EUG, toekomstige vruchtbaarheid, patiënten preferentie en kosten(effectiviteit) voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.
De belangrijkste termen en definities die in deze richtlijn gebruikt worden zijn:
hCG-bepaling | MTX behandeling | |
---|---|---|
Operationalisatie | Beschikbaarheid hCG-bepaling in het ziekenhuis. | Beschikbaarheid MTX behandeling. |
Teller | Een serum-hCG-bepaling 24/7 in het ziekenhuis. | Is in het ziekenhuis de MTX-behandeling beschikbaar of zijn er regionale afspraken gemaakt over verwijzing? |
Noemer | Niet van toepassing | Niet van toepassing bij structuurindicator. |
Type indicator | Structuur | Structuur indicator |
In- en exclusiecriteria | Inclusiecriteria: vrouwen met een mogelijk risico op een EUG en symptomen en hCG-bepaling als diagnosticum. Exclusiecriteria: zwangere vrouwen zonder symptomen en een IUG. | Inclusiecriteria: vrouwen met een mogelijk risico op een EUG en symptomen en MTX bepaling als behandeling. Exclusiecriteria: zwangere vrouwen zonder symptomen en een IUG. |
Kwaliteitsdomein |
|
|
Meetfrequentie | 1 keer per drie maanden | 1 keer per drie maanden |
Verslagjaar | 2016 | 2016 |
Rapportage frequentie | Een keer per jaar | Een keer per jaar |
Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn ‘Extra-Uteriene Graviditeit’ is systematisch gezocht naar onderzoeksbevindingen die nuttig konden zijn voor het beantwoorden van de uitgangsvragen. Een deel (of een onderdeel) van de uitgangsvragen is met het resultaat van deze zoekacties te beantwoorden, een groot deel echter niet. Door gebruik te maken van de evidence-based methodiek (GRADE) is duidelijk geworden dat op het terrein van behandeling nog lacunes in de beschikbare kennis bestaan. De werkgroep is van mening dat (vervolg)onderzoek wenselijk is om in de toekomst een duidelijker antwoord te kunnen geven op vragen uit de praktijk.
Er is aanvullend onderzoek nodig naar de behoefte van vrouwen behandeld voor een EUG en welke interventies en welk type zorgverlener de voorkeur hebben. Mogelijk zijn er nog andere uitkomstmaten dan het wegkrijgen van de EUG en toekomstige fertiliteit voor de vrouw belangrijk
Overig